24.6.12

Slechte adem

Heb ik weer.

Eindelijk zit ik, na een jaar hard werken, met mijn lieve vrouwtje in het vliegtuig op weg naar een zonnig eiland in de Atlantische oceaan. De vlucht duurt ongeveer vier uur. Mijn vrouw zit aan de raamkant. Ikzelf op de middelste stoel. Spannend, wie zal er naast me komen te zitten. Zo lang hij of zij maar niet dik is denk ik nog. Daar kan ik niet goed tegen. Dikke mensen. Vooral niet in een vliegtuig. Vaak kortademig, lekker zweten en vooral vreten. Maakt niet uit wat, het liefst veel.
Ik kan me nog herinneren op een vorige vlucht dat er een vadsige Limburger naast me zat. Twee jaar geleden, Pauwke was zijn naam. Traumatisch was het. Iedereen noemde hem bolle Pauwke, waarschijnlijk door zijn omvang. Op een gegeven moment vroeg hij of ik het erg vond als hij een van zijn vertrollen bij mij op schoot neerlegde. “Wat denk je zelf”, zei ik. “Ik heb niets met beenwarmers en al helemaal niet met beenwarmers uit Limburg”.
Na een klein uurtje gevlogen te hebben begon zijn maag weer te knorren. Waarschijnlijk zijn lebmaag. Begint hij als een Billie Turf op speed ineens zijn tanden te zetten in de hoofdsteun van een medepassagier. Duurde nog geen drie minuten had hij er een erg minimalistische zetel van gemaakt. Kunstzinnig volkje die Limburgers.
Aha, daar zal je hem hebben. Mijn reisgenoot. Een man met een wat shabby overkomen. Midden vijftig schat ik. Bruin-neplederen jasje van Marktplaats.nl zo te zien. Een soort Paul Jambers, maar dan zonder baardje en dikker ook. Een type man wat wekelijks rondstruint op de rommelmarkt en cigarillo’s rookt. Van die goedkope. Dat vermoed ik tenminste. Uit fatsoen zeg ik goedemorgen, maar dat kan er bij hem blijkbaar niet vanaf.
De tyfus! Rook ik dat nu goed? Nadat we zijn opgestegen en de ventilatie ook niet optimaal werkt, wordt mijn vermoeden bevestigd. Die man heeft de ranzigste adem die je maar kan bedenken. Wat zou ik nu graag een raampje openzetten. Helaas is dat niet mogelijk. Ik wil weg. Die lucht is niet te harden. Ik zal het proberen te omschrijven.
Een bouquet van sigaartjes en zwarte koffie met een vleugje van bedorven schaaldieren, volgens mij waren het Tiger garnalen. Goed gerijpte Hervekaas met in de verte nog een mengseltje van gebakken bloedworst, zure zult en holle kiesresten. Zijn vrouw zit aan de andere kant van het gangpad. Zou ze dat van te voren zo afgesproken hebben bij het inchecken? vraag ik me af. In ieder geval zit ik met de gebakken stoofpeertjes. Mijn vrouw is intussen in slaap gevallen, waarschijnlijk bedwelmd door de rotte lucht.
Met mijn rug zit ik naar hem toegekeerd door het raampje naar buiten te turen. Mijn neus zo ver mogelijk in mijn trui verstopt. Zelfs dat helpt niet. Alle smerige eetproeven van FearFactor en Expeditie Robinson passeren in gedachte de revue. Een ware hel is het, deze vlucht. Alsof André Hazes is herrezen uit de dood, naast me is komen zitten en nu constant knakworsten aan het opboeren is.
Ondertussen zijn we een klein half uurtje verder. Als die penetrante lucht zich nog een keer een weg weet te banen naar mijn neusgat bied ik hem een kauwgompje aan. Nee, een heel pakje en een doosje TicTac. Dit is niet normaal. Zou hij het zelf niet in de gaten hebben? Alles went zegt men wel, maar geldt dat ook voor iemand die een nestje dode vogeltjes ingeslikt heeft en de resten van een ontbonden konijntje aan z’n bovenlip heeft hangen?
Ik hang nog liever een week met mijn neus boven de eerste volle luier van een pasgeboren baby.