26.10.12

Boeddhalicious


Sinds een paar weken ben ik helemaal om. Opgesodemieterd met dat Delftsblauwe kut servies, het eten van Goudse kaas of hagelslag op je boterham. Weg met boerenkool en rookworst van Unox. Ik vreet het niet meer. Nooit meer zal je mij op klompen door de polder zien lopen met een bos tulpen onder m’n arm terwijl ik ondertussen op m’n Iphone de laatste draaiorgel hit van Nick en Simon uitcheck. Geen gezapige huiselijkheid meer op zondagmiddag bij oma. Een bakkie doen we dus niet meer, ik kan het niet langer. Drop eten met je neus in de wind op de Afsluitdijk. Ik ben het zat. Ik ben dat typisch Nederlands moe. Arno van Columnz goes multi-culti.
Ik was al tijden toe aan iets totaal anders, maar besefte dat nu pas. Ik zocht iets eigenzinnigs en mystieks en ineens had ik het gevonden of beter gezegd, het had mij gevonden. Ik liep er tegenaan op de rommelmarkt. Ik was er haast aan voorbij gelopen, maar iets in mijn ooghoek trok mijn aandacht. Tussen alle prullaria, verborgen achter wat babyspullen en een koperen kandelaar stond een itempje die mijn eye catchte. Die moest ik hebben. Na een minuut of vijf kei hard onderhandelen liep ik trots met mijn nieuwe aanwinst terug naar huis. Ik, ja ik, was de trotse eigenaar van een heuse stenen Boeddha. Zo’n oorspronkelijk stuk met geschiedenis had vast niemand in huis…
Al lopende werd ik eigenlijk al zen. Dat gevoel kende ik nog niet, maar het was zo, iets anders kon het niet zijn. Ik wilde mediteren. Het liefst in de tuin, maar desnoods op de plee. Ineens had ik die drang. Je weet wel, lekker oosters. Boeddhalicious. Dit is New-age. Ik voelde het aan m’n zevende chakra. Onderweg kocht ik nog snel effe zo’n kek windgongetje om het helmaal feng-shui af te stylen. Boeddha kende ik al wel van naast de tijdschriftenbak bij de afhaalchinees, maar het was nooit bij me op gekomen om zo’n grijzend dikkerdje bij mijn vijver in de tuin te installeren.

Met Boeddha kon ik mezelf identificeren. Eindelijk een god waar ik me goed bij voelde. De hele dag op je luie reet zitten en lachen. Zelfs al viel er niets te lachen, lachte je nog. Gewoon onnozel met je bolle kop naar die lelie in de vijver staren en schuddebuiken alsof er iets te lachen viel. Al had je een kutdag, dan deed je maar alsof. Er werd hoe dan ook gelachen godverdomme, dat stond vast. Ik had wel eens andere religies geprobeerd, maar die namen zich allemaal veel te serieus. Dat lag me niet zo. Allah was me veel te dominant, God te goedgelovig, Hin doet er bij mij niet zo toe en Jehova vond ik te opdringerig.
Inmiddels ben ik erachter gekomen dat bijna iedere Tuincentrum-, Blokker-, Xenos-, Hema- of Ikeabezoeker iets met Boeddha heeft. Of het nu een of ander arty schilderij in de slaapkamer is, een verjaardagskalender op het scheithuis, een kookwekkertje in de keuken of een of ander goedkoop afgietsel in de tuin en ik maar denken eindelijk iets aparts te hebben gevonden. Het aantal Boeddhisten neemt wereldwijd per jaar met 1% toe, maar de merchandising met 10% lijkt wel.
Sinds afgelopen weekend erger ik me daar ook stevig aan en wordt er eigenlijk ook niet meer gelachen als ik die bronzen papzak in mijn tuin zie glunderen. Stiekem verlang ik weer naar mijn stroopwafels, zegeltjes plakken, lekker klagen over van alles en nog wat, een kuiltje jus in m’n avondeten, speculaas, erwtensoep of koeien in de wei. Typische Hollandse kneuterigheid, maar o zo vertrouwd.

18.10.12

Kierewiet


Ja, ik geef het gelijk toe. Eigenlijk hoor ik thuis in een inrichting. Mensen kijken me aan alsof ik een tik van een molenwiek gehad heb en dat zou op zich best eens zo kunnen zijn. Dat zou in ieder geval wel een hoop verklaren, maar gelukkig kan ik me er niets meer van herinneren. Ik heb ze wel allemaal op een rijtje, alleen niet meer in de juiste volgorde. Niet dat ik daarmee zit of zo, want wie geeft een fuck? Ik kan het ook beter van mezelf zeggen dan iemand met z’n volle verstand. Als het me te moeilijk wordt schrijf ik het van me af, zoals nu. Vroeger moest je daarvoor naar een gesticht.
Hoe zou dat eigenlijk zijn, om in een inrichting te zitten tussen allemaal andere mafketels en krankzinnigen, lijkt me best lachen eigenlijk. Ik probeer het me even voor te stellen…

De deur van de slaapzaal ging open. Ik werd naar binnen gereden. Dit was geen feestzaal, hoewel... Ik bevond me op een krakkemikkig gietijzeren bed met piepende wieltjes en droeg een Bassie en Adriaan pyjama, alleen waar was Robin de Robot? Ik keek om me heen. Paniek sloeg toe! Om weer rustig te worden keek ik naar de afbladderende kalk op het plafond. Concentratie. Rustig ademen, dat had ik zo geleerd. Toen ging de zoemer! Het was tijd om mijn pilletje in te nemen, daarna gingen we in een kringetje zitten om met mijn kamergenoten een ballonnetje over te gooien.
We waren net lekker ingegooid en inmiddels een kwartiertje bezig toen een verpleger opeens piswoest de zaal ingelopen kwam. Haalde die een breinaald tevoorschijn. PANG!! Stak die zo ons ballonnetje lek. Wij huilen. Wanhopig probeerde Theo het lekke ballonnetje nog op te blazen, maar helaas. Van de verpleger kreeg hij nog een ongenadige trap tegen z’n reet ook. Volgens hem zaten we hier niet voor ons plezier en waren we slechts een stelletje imbecielen op Croqs. (echte schoenen met van die veters waren immers verboden voor onze veiligheid).

Ik had best veel vrienden gemaakt tijdens mijn verblijf. Theo onder andere, die was altijd op zoek naar zichzelf. Die kon dagen aan een stuk lopen te speuren totdat iemand hem een spiegel gaf, dan wist hij het weer. Die blik van herkenning, zo mooi. Anneke, die stond altijd in de gang het verkeer te regelen. Rudi, een kwijlende zot in een dwangbuis die dacht dat hij Napoleon was, maar dat was hij niet. Al was het wel een aparte. Dan had je Els nog. Els had een gespleten persoonlijkheid en liep zich constant te vingeren. Vond ze lekker zei ze, een ander mocht er jammer genoeg niet aankomen.
Hop, Hop, Hop, daar kwam Willem met een rieten mandje voorbij gehupt. Willem dacht dat hij de paashaas was en beweerde jaren geleden eens met Jezus een Cola te hebben gedronken bij de Burger King. Ik geloofde hem gelijk, want Jezus, die ouwe pik, was gek op cola. Ook al stond dat niet expliciet in de Bijbel. Niet veel later stond Remco voor m’n neus. Stond hij wild met z’n armen te wapperen. Dus ik zeg: “Wat mot je?”, waarop hij zei: “Precies! Vind je het heel erg als ik hier even in het TL-licht rondfladder, motten komen namelijk af op TL-licht, dus vandaar, ik ben een mot, ik ben een mot, ik ben een mot!”. “Goed…Wat jij wil”, dacht ik. Kortom, het was best een gezellige boel daar en dan ga ik nu door het raam de vogeltjes achterna springen, want stemmetjes in m’n hoofd zeggen dat Yeti me op de hielen zit, dus ik moet afnokken.

Stelletje leipo’s!