Ja, ik geef het gelijk toe. Eigenlijk hoor ik thuis in een
inrichting. Mensen kijken me aan alsof ik een tik van een molenwiek gehad heb
en dat zou op zich best eens zo kunnen zijn. Dat zou in ieder geval wel een
hoop verklaren, maar gelukkig kan ik me er niets meer van herinneren. Ik heb ze
wel allemaal op een rijtje, alleen niet meer in de juiste volgorde. Niet dat ik
daarmee zit of zo, want wie geeft een fuck? Ik kan het ook beter van mezelf
zeggen dan iemand met z’n volle verstand. Als het me te moeilijk wordt schrijf
ik het van me af, zoals nu. Vroeger moest je daarvoor naar een gesticht.
Hoe zou dat eigenlijk zijn, om in een inrichting te zitten
tussen allemaal andere mafketels en krankzinnigen, lijkt me best lachen
eigenlijk. Ik probeer het me even voor te stellen…
De deur van de slaapzaal ging open. Ik werd naar binnen
gereden. Dit was geen feestzaal, hoewel... Ik bevond me op een krakkemikkig
gietijzeren bed met piepende wieltjes en droeg een Bassie en Adriaan pyjama,
alleen waar was Robin de Robot? Ik keek om me heen. Paniek sloeg toe! Om weer
rustig te worden keek ik naar de afbladderende kalk op het plafond. Concentratie.
Rustig ademen, dat had ik zo geleerd. Toen ging de zoemer! Het was tijd om mijn
pilletje in te nemen, daarna gingen we in een kringetje zitten om met mijn
kamergenoten een ballonnetje over te gooien.
We waren net lekker ingegooid en inmiddels een kwartiertje
bezig toen een verpleger opeens piswoest de zaal ingelopen kwam. Haalde die een
breinaald tevoorschijn. PANG!! Stak die zo ons ballonnetje lek. Wij huilen.
Wanhopig probeerde Theo het lekke ballonnetje nog op te blazen, maar helaas.
Van de verpleger kreeg hij nog een ongenadige trap tegen z’n reet ook. Volgens
hem zaten we hier niet voor ons plezier en waren we slechts een stelletje
imbecielen op Croqs. (echte schoenen met van die veters waren immers verboden
voor onze veiligheid).
Ik had best veel vrienden gemaakt tijdens mijn verblijf.
Theo onder andere, die was altijd op zoek naar zichzelf. Die kon dagen aan een
stuk lopen te speuren totdat iemand hem een spiegel gaf, dan wist hij het weer.
Die blik van herkenning, zo mooi. Anneke, die stond altijd in de gang het
verkeer te regelen. Rudi, een kwijlende zot in een dwangbuis die dacht dat hij
Napoleon was, maar dat was hij niet. Al was het wel een aparte. Dan had je Els
nog. Els had een gespleten persoonlijkheid en liep zich constant te vingeren.
Vond ze lekker zei ze, een ander mocht er jammer genoeg niet aankomen.
Hop, Hop, Hop, daar kwam Willem met een rieten mandje voorbij
gehupt. Willem dacht dat hij de paashaas was en beweerde jaren geleden eens met
Jezus een Cola te hebben gedronken bij de Burger King. Ik geloofde hem gelijk,
want Jezus, die ouwe pik, was gek op cola. Ook al stond dat niet expliciet in de
Bijbel. Niet veel later stond Remco voor m’n neus. Stond hij wild met z’n armen
te wapperen. Dus ik zeg: “Wat mot je?”,
waarop hij zei: “Precies! Vind je het heel
erg als ik hier even in het TL-licht rondfladder, motten komen namelijk af op
TL-licht, dus vandaar, ik ben een mot, ik ben een mot, ik ben een mot!”. “Goed…Wat
jij wil”, dacht ik. Kortom, het was best een gezellige boel daar en dan ga
ik nu door het raam de vogeltjes achterna springen, want stemmetjes in m’n
hoofd zeggen dat Yeti me op de hielen zit, dus ik moet afnokken. Stelletje leipo’s!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten